PVG-Vervolgonderzoek

Het PVG-vervolgonderzoek maakt deel uit van het PVG-protocol. Alle kinderen die met grote gedragsverbeteringen reageren op het PVG-onderzoek mogen er aan deelnemen. Aan het eind van het PVG-onderzoek weten we namelijk dat voeding een rol speelt, maar we weten niet welke voedingsmiddelen dat zijn. Dat wordt uitgezocht tijdens het vervolgonderzoek, dat in feite een voortzetting is van de diagnostiek. Het dieet wordt tijdens dit onderzoek steeds verder uitgebreid, dus het voedingspatroon wordt steeds ‘normaler’. Aan het eind van het vervolgonderzoek weten we op welke voedingsmiddelen uw kind reageert, en hoe sterk die reactie is. De heftigheid en de snelheid van de reacties bepalen hoe vaak en in welke hoeveelheid een bepaald voedingsmiddel na het vervolgonderzoek mag worden gegeten.

 

Procedure

Tijdens het PVG-vervolgonderzoek wordt dus onderzocht welke voedingsmiddelen de gedragsproblemen veroorzaken, dus voor welke voedingsmiddelen uw kind gevoelig is. Dit gebeurt met behulp van een provocatie- en eliminatie-procedure. Een voor een worden nieuwe voedingsmiddelen geïntroduceerd, dus toegevoegd aan het RED-dieet. Blijft het gedrag na een provocatie goed, dan mag dat voedingsmiddel gewoon weer gegeten worden. Verandert het gedrag, dan weten we dat dit voedingsmiddel voorlopig even geschrapt moet worden uit het dieet. Tijdens het eerste vervolgconsult wordt een aantal voedingsmiddelen gekozen die geïntroduceerd zullen worden. Om de vier weken is er een vervolgconsult. In de tussentijd houden ouders een dagboek bij, waarin niet alleen wordt bijgehouden wat het kind eet, maar ook welke activiteiten er zijn, of er gedragsproblemen zijn, en zo ja, welke problemen. Dit is belangrijk om op te schrijven, want van het ene voedingsmiddel wordt een kind druk, van het andere opstandig, van het derde vergeetachtig of impulsief, enzovoorts. Het goed bijhouden van het dagboek is dus zeer belangrijk. Introducties en dieetfouten worden geregistreerd met behulp van een kleurenschema, zodat het dagboek zoveel mogelijk informatie bevat. De dagboeken worden om de vier weken opgestuurd, waarna de resultaten besproken worden tijdens een vervolgconsult. Deze consulten vinden om de vier weken plaats. Kinderen zijn van harte welkom bij deze gesprekken, zodat ze zelf hun voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen kunnen aangeven en vragen kunnen stellen. Echter, wanneer ouders ver moeten reizen, dan kunnen de vervolgconsulten ook telefonisch plaatsvinden. Ouders overleggen dan van te voren met hun kind over de introducties. We proberen altijd om zoveel mogelijk aan de wensen van het kind tegemoet te komen. Kinderen kunnen bijvoorbeeld een verlanglijstje maken van voedingsmiddelen die ze graag weer zouden willen eten. Tijdens de vervolgconsulten worden de resultaten van de afgelopen vier weken besproken aan de hand van de dagboeken die dan uitgebreid zijn bestudeerd, en er worden weer nieuwe voedingsmiddelen gekozen om te introduceren. Langzaam maar zeker wordt het dieet dus uitgebreid en komen we er achter op welke voedingsmiddelen uw kind reageert.

 

Duur van het PVG-vervolgonderzoek

Het PVG-vervolgonderzoek duurt gemiddeld 1 tot 1.5 jaar. De duur hangt af van de gevoeligheid van het kind (reageert het snel of traag op introducties, reageert het op veel of weinig voedingsmiddelen) en van de mate waarin het kind en het gezin zich aan de dieetvoorschriften houden. Als het kind elke week verkeerde dingen eet, of als het onderzoek vanwege vakanties regelmatig wordt stilgelegd, dan kan het langer duren voordat het vervolgonderzoek is afgerond.

 

Zwaar

Het PVG-vervolgonderzoek is zwaar, vooral omdat het kind terug kan vallen in het oude gedrag wanneer een voedingsmiddel wordt geïntroduceerd waar het kind op reageert. Er moet dan gestopt worden met die introductie, en het duurt dan altijd weer een aantal dagen voordat het weer goed gaat. Dat is heel zwaar voor het kind en het gezin. Helaas zijn er op dit moment nog geen andere reguliere onderzoekmethodes, zoals bloedonderzoek, waarmee we de invloed van voeding op gedrag kunnen onderzoeken en de specifieke gevoeligheid van een kind kunnen vaststellen. We zullen het dus voorlopig door middel van provocatie en eliminatie moeten doen, volgens een strikt protocol. Wanneer de effecten van het betreffende voedingsmiddel weer zijn uitgewerkt, dan knapt het kind gelukkig weer op en kan er verder gegaan worden met de volgende introductie. Ook al is het vervolgtraject zwaar, toch houdt meer dan de helft van de gezinnen het vervolgonderzoek vol. En uiteindelijk is de beloning groot, namelijk een kind dat weer van alles mag eten, toch goed gedrag vertoont en lekker in zijn/haar vel zit, zonder medicatie. Het spreekwoord: ‘de aanhouder wint’, is op het PVG-vervolgonderzoek absoluut van toepassing.

 

Resultaten PVG-vervolgonderzoek

Het is belangrijk om te weten dat uit onderzoek is gebleken dat elk kind voor meerdere voedingsmiddelen gevoelig is. De combinatie van deze voedingsmiddelen kan bij elk kind weer anders zijn. In principe kan dus elk voedingsmiddel een van de boosdoeners zijn. Ook al hebben kleurstoffen en suiker de reputatie dat kinderen er druk van worden, toch blijkt uit onderzoek dat juist heel vaak doodgewone voedingsmiddelen een belangrijke rol spelen, zoals rundvlees, vanille, kaas of spinazie.

 

Eind van het PVG-vervolgonderzoek

Na het PVG-vervolgonderzoek weten we op welke voedingsmiddelen elk kind reageert. Deze voedingsmiddelen moeten dan in meer of mindere mate vermeden worden. Het is gelukkig zelden zo dat een kind zo gevoelig is voor een bepaald voedingsmiddel dat het er helemaal niets meer van mag eten. Het gaat bijna altijd om een intolerantie, niet om een allergie. Dat betekent dat er een bepaalde drempelwaarde is. Wanneer een kind minder eet van een bepaald product dan de drempelwaarde, dan heeft het voedingsmiddel geen effect op zijn of haar gedrag. Er ontstaan pas gedragsproblemen wanneer het kind meer van het product eet dan de drempelwaarde. Tijdens het PVG-vervolgonderzoek wordt daarom zo veel mogelijk die drempelwaarde bepaald. In de praktijk betekent dit dat kinderen best zo nu en dan iets mogen eten wat ze eigenlijk niet zouden mogen. De meeste kinderen reageren gemiddeld op een stuk of 5 verschillende voedingsmiddelen. Hoewel suiker en kleurstoffen meestal meteen genoemd worden als boosdoeners, zijn die vaak niet het probleem. Het gaat over het algemeen om doodgewone dagelijkse voedingsmiddelen, waarvan op het eerste gezicht nooit verwacht wordt dat die zulke heftige gedragsproblemen tot gevolg kunnen hebben. Omdat elk kind weer op andere voedingsmiddelen reageert, is het helaas niet van te voren te voorspellen hoe het uiteindelijke dieet van een kind er uit zal zien aan het eind van het PVG-vervolgonderzoek. 

Print Friendly, PDF & Email